Ze lag met haar voorhoofd op het koele marmerblad toen de bel ging. Trring! Ze had altijd een hekel gehad aan het geluid, te schel, te dwingend. Nu snerpte het geluid zo hard in haar oren dat ze een stekende hoofdpijn voelde opkomen. Trrring! 'Ja, verdomme', mompelde ze binnensmonds. 'Ik kom al'. Ze klampte zich vast aan de wasbak, duwde zich omhoog en stond op van het toilet. Ze spoelde nog maar eens door. Eรฉn blik in de spiegel leerde haar dat ze niet toonbaar was. Maar wie haalde het in zijn hoofd nu aan te bellen?
Ze sloeg haar peignoir dicht en slofte de trap af, haar blik op de voordeur gericht. Als die bel nog een keer afgaat... ze nam zich voor om na dit bezoek, van wie ook, de bel op stil te zetten. Nu kon het.
Groot was haar verbazing toen ze twee jongens zag staan. Een jaar of acht, negen. De grootste stond vooraan, zijn bruingroene ogen gingen schuil onder een dikke haardos. Een baseballpetje stond nonchalant, met de klep naar achter, op zijn hoofd. 'Ja?' 'Onze bal ligt in uw tuin. Mogen we hem even komen halen?'
Ze wierp een blik naar achter, door het keukenraam. Zag ze daar iets liggen? Iets oranje, half op het gras, en deels onder de rododendrons? Het ventje had al een stap naar voren gedaan. 'Wij willen onze bal.' Plotselinge, hete paniek sloeg in golven door haar lichaam.
'Nee! Ik... ik haal hem wel.'
Ik lig met mijn voorhoofd op het koele marmerblad als de bel gaat. Trring! Ik had altijd een hekel gehad aan het geluid, te schel, te dwingend. Nu snerpt het geluid zo hard in mijn oren dat ik een stekende hoofdpijn voel opkomen. Trrring! 'Ja, verdomme', mompel ik binnensmonds. 'Ik kom al'. Ik klamp me vast aan de wasbak, duw me omhoog en sta op van het toilet. Ik spoel nog maar eens door. Eรฉn blik in de spiegel leert me dat ik niet toonbaar ben. Maar wie haalt het in zijn hoofd nu aan te bellen?
Ik sla mijn peignoir dicht en slof de trap af, mijn blik op de voordeur gericht. Als die bel nog een keer afgaat... ik neem me voor om na dit bezoek, van wie ook, de bel op stil te zetten. Nu kan het.
Groot is mijn verbazing als ik twee jongens zie staan. Een jaar of acht, negen. De grootste staat vooraan, zijn bruingroene ogen gaan schuil onder een dikke haardos. Een baseballpetje staat nonchalant, met de klep naar achter, op zijn hoofd. 'Ja?' 'Onze bal ligt in uw tuin. Mogen we hem even komen halen?'
Ik werp een blik naar achter, door het keukenraam. Zie ik daar iets liggen? Iets oranje, half op het gras, en deels onder de rododendrons? Het ventje heeft al een stap naar voren gedaan. 'Wij willen onze bal.' Plotselinge, hete paniek slaat in golven door mijn lichaam.
'Nee! Ik... ik haal hem wel.'