Ik droomde echt megaveel vannacht. Vind dat altijd zo bizar he, als je wakker wordt en het gevoel hebt dat je weken weg bent geweest.
Ik droomde o.a. over
-Een driedaags kunstfestival, waar een kunstenares me 19e eeuwse papierkunst liet zien. Het waren hele tere, kleine stillevens die in haar handpalmen tot leven kwamen en begonnen te bewegen, die een hele voorstelling lieten zien van het leven uit die tijd. Ik praatte met andere mensen over kunst en over het festival. Ook las ik er een boek over architectuur en besprak dat met een man die ik tegenkwam tussen de boekenrekken.
-Een wandeling door landschappen van de jaren '80 en '90, alsof ik door mijn eigen jeugd liep. Daar zag ik speeltuinen die ik vergeten was, gebouwen met uithangborden met die geweldige typografie van de jaren '80, betonnen paaskonijnen. Steentjes en zand knisperden onder mijn voeten, het was zonnig en warm.
-Iemand op wie ik verliefd was en ikzelf probeerden ons te verstoppen in een portaal. We werden ontdekt en mochten niet aan de mensen laten merken dat we verliefd waren, want we waren homo (we waren allebei man noch vrouw). Om niet door de mand te vallen deden we alsof we nieuwe werknemers waren. We werden ingewerkt. Hier waren het ook de 'jaren 80, we zaten achter hele grote computers met matrixschermen.
-Ik stond in een portaal zonder ramen, achter een half muurtje. Aan de andere kant van het muurtje stond een jongen uit mijn kunstacademieopleiding. Hij boog over het muurtje naar me toe en kuste me. "Ik weet dat je droomhuis er anders uit had moeten zien," zei hij tegen me. "Het spijt me dat ik je dat niet heb kunnen geven." Ik lachte en zei: "Jij weet helemaal niks van de dingen waar ik over droom. En je hoeft me ook niks te geven. Ik heb mijn droomhuis allang."
Ik leidde hem rond in mijn grote, brutalistische villa, die uitkeek over een klif en over zee, en opging in een rotswand.
"Oh ja!" zei de jongen "Dit is een huis met geschiedenis. Alle gangen leiden naar het graf."
Ik keek door de brede gangen die tegelijkertijd binnen en buiten waren. Aan weerszijden van de gangen waren mensen. Ze praatten en dronken en maakten eten aan lange tafels. De gangen passeerden kleine waterpartijen en kwamen uit op een stenen plateau met een grafplaat van zwart marmer, op een plek waar geen licht scheen. Ik was heel gelukkig dat het allemaal van mij was en dat ik er naartoe kon en het kon verlaten wanneer ik wilde.