Ik hoorde daar niet, maar ik was er, te midden van allerlei mensen die daar woonden of aten.
De mensachtige panter was al vreemd, maar de reuzen die daarna uit het tegenoverliggende pand kwamen had ik echt niet verwacht. Hoe konden het er zoveel zijn, woonden ze daar echt met zo veel? Ze stapten de straat op. 'Beste mensjes', zeiden ze. 'Zoals jullie kunnen zien, zijn we met veel. Pak jullie spullen en ga.'
We pakten onze spullen. Ik liep naar waar ik woonde, nu met zoveel anderen. Waar waren mijn schoenen? Ik liep terug en vroeg me af hoeveel tijd we kregen. Ik moest echt schoenen zien te vinden, maar het was zo donker. Ik vond zwembandjes, ook handig, stel dat we later in een rivier zouden leven? En daar waren mijn schoenen, of die van iemand anders, wat kon het schelen. Ik pakte ze op en liep weg met zoveel spullen als ik kon dragen.