Je schoenen hoor ik door de straat rennen, anders dan anders en voordat ik je intense huil hoor kijk ik door het raam. Je huilt. Oorverdovend. Intens. En roept in paniek naar mij. Je snikt op een bepaalde manier zoals je dat heel soms doet wanneer er echt iets wezenlijks groots is gebeurd in jouw nog kleine wereld.
Zonder nadenken laat ik alles vallen, ik scan snel of je broertje vast zit in zijn eetstoel en zonder dat jij iets tegen mij hoeft te zeggen sta ik al buiten naast je op mijn sokken. Ik kniel en jij valt in mijn armen. Wat een intens verdriet kan een kind ervaren.
Je vertelt dat een meneer tegen je aan is gebotst en dat jij terwijl je fietste niet naar rechts, links en weer naar rechts hebt gekeken. Dat hij te snel fietste om het te kunnen zien, dat hij niet stopte en doorfietste.
Hand in hand lopen we naar het einde van de straat en het intense gehuil is nog steeds niet gestopt, je herhaald dat je stom bent geweest, dat je het allemaal niet goed deed. En ik herhaal terwijl we op het fietspad zijn gaan zitten wat je juist wel goed hebt gedaan. Ik hou je vast en in je oor fluister ik zachtjes dat ik van je hou, dat ik trots op je ben en dat fouten maken mag.
En stiekem, heel stiekem zoals een moeder dat kan zonder dat je het merkt, huil ik met je mee. Niet omdat je een botsing had met een man, maar omdat je voor het eerst bewust ervaarde dat je je ook ontzettend eenzaam kan voelen omdat iemand in dit geval niet stopte om je te troosten, terwijl dat het geen was wat je juist zo nodig had. Omdat de wereld opeens snoeihard doordraaiden en jij even alleen stil bleef staan.