Met mama naar de winkel.
We zitten samen in de auto. Mama stuurt en ik zit lekker in mijn stoeltje.
Mama zegt dat we naar de plus gaan. “Mama, N. ook plus.” Ja, ik mag ook mee zegt ze.
Bij de winkel pakt mama een grote kar, maar ik wil graag zelf lopen.
Mama pakt broodjes en ik zie ook lekkere broodjes. Van mama mag het niet, dus leg ik ze maar weer terug. We lopen verder. Hé, hier hangen ook apen. Waar zijn die? “Mama, waar apen?” Ah, daar zijn ze. Leuk! “Apen klimmen!”
Mama zegt dat ze groente gaat pakken. Dan kijk ik wel even verder naar de apen. Wacht! Ik ben mijn karretje vergeten. Die ga ik even ophalen. Ik loop weer terug en pak een karretje. Als ik weer naar binnen wil is het hekje dicht. Ah, daar is mama al. Mama doet het hekje voor me open. Samen lopen we door de winkel en doen boodschappen in de kar. “Soepballetjes!” Die mogen in mijn karretje.
We gaan naar de kassa, zegt mama, maar dat kan nog niet. “Mama, koe kijken!” Met mijn karretje loop ik naar de andere kant van de winkel waar de koe omhoog en omlaag gaat. Samen kijken we even en dan zwaai ik. “Dag koe.”
We lopen naar de kassa. Boodschappen op de band. Nu moet mijn karretje weer terug. Ik zet zelf mijn karretje weer terug en vertel het even tegen mama. “Mama, karretje terugzetten.” Mama, doet de boodschappen in haar tas. Dan kan ik wel vast even de auto opzoeken. Zelfverzekerd loop ik naar buiten en kijk rond. Ja, daar staat ie! Ik stap de stoep af en loop naar de auto, maar dan pakt een mevrouw mijn handje vast. Ze zegt dat ik mama vergeten ben. Als we weer teruglopen komt mama naar buiten toe en geeft me een dikke knuffel. “Mama, auto toe.”
Nu lopen we samen naar de auto en ik ga weer lekker in mijn stoeltje zitten. “Nu H. en L. ophalen?” Nee, we gaan eerst koffie drinken. O ja, dan mag ik een koekje!